producten

2.5 Beperkingen Er zijn bepaalde beperkingen en verschillende opties waarmee rekening moet worden gehouden bij het plannen van uw installatie. 2.5.1 Fysieke beperkingen In een redundante EPLCG-toepassing worden de primaire en secundaire EPLCG-modules over het algemeen in hetzelfde rack gemonteerd, maar kunnen ze niet in dezelfde dual node-module worden geplaatst. Ze worden normaal gesproken dicht bij elkaar geïnstalleerd vanwege beperkingen in de lengte van de interlink- of relaispaneelkabel. Als uw systeem een interlinkkabel gebruikt, is de lengte vastgesteld op 3 meter. Alternatieve kabellengtes zijn niet beschikbaar. Als uw systeem een relaispaneel gebruikt, is de standaardkabellengte naar het secundaire EPLCG 2 meter, maar alternatieve kabellengtes zijn beschikbaar. Als echter een langere relaispaneelkabel wordt gebruikt, moet de lengte die aan de relaispaneelkabel wordt toegevoegd, worden afgetrokken van elk van de kabels voor poort 1 en poort 2. Uiteraard moet de lengte van een vervangende relaispaneelkabel korter zijn dan 15 meter (50 voet). 2.5.2 Single vs. Multidrop-bekabeling Er mag slechts één kabel lopen van een poort naar de PLC, modem of communicatiecontroller die de poort moet bedienen. Als u een multidrop-configuratie met het Modbus-protocol wilt gebruiken, moet u een lokale modem bij de EPLCG plaatsen met externe modems die zijn aangesloten op elk van de PLC's in het netwerk. Multidrop-configuraties met het Allen-Bradley (AB)-protocol maken altijd verbinding via een Allen-Bradley-communicatiecontroller (een CIM, voor Communications Interface Module). Omdat deze communicatiecontroller de multidrop-verbindingen verzorgt, is er slechts één kabel nodig van de EPLCG-poort naar de AB-controller. 2.5.3 Kabellengtes: De kabels van de EPLCG-poorten mogen niet langer zijn dan 15 kabelmeter (50 kabelvoet). Als de afstand tot een PLC of communicatiecontroller deze limiet overschrijdt, moet u shorthaul-modems gebruiken. Zie subsectie 2.6 voor modemoverwegingen.